La fédération de course de vitesse connaît une croissance depuis sa création dans le sport. En effet, les courses de vitesse ont toujours tenu la première place grâce à leur valeur de test très élevée mais grâce à l’attrait des médias et à la publicité apportée aux marques participantes. Même après la Seconde Guerre Mondiale, quand le motocross prit un élan sans précédent, un Grand Prix de vitesse pure continuait à attirer le plus grand nombre de spectateurs. Gagner une course majeure reste la meilleure publicité pour le constructeur et assure un bon chiffre d'affaire. «Ce qu’on gagne le dimanche, on le vend le lundi» fut une célèbre déclaration du ‘père’ de l'industrie motocycliste britannique, James Lans-downe Norton.

Les courses de vitesse commencèrent sur des routes ‘normales’ utilisées quotidiennement. Partout sur le continent européen, les circuits routiers étaient en plus des circuits permanents, le théâtre des exploits des pilotes de ce sport de plus en plus populaire. En Grande-Bretagne, par contre, la course sur route était interdite - depuis une centaine d'années quand fut votée une loi disant qu'une voie publique ne pouvait être fermée. Dès lors, les courses ne pouvaient se dérouler que dans des aéroports obsolètes, des parcs ou des terrains privés. Une exception fut le circuit routier de l'île de Man en mer d'Irlande, une île qui possède son propre gouvernement et sa propre législation. Avec son trajet de soixante kilomètres sur route, c'est le circuit le plus célèbre et en même temps le circuit le plus dangereux du monde. L'ancien circuit de Spa-Francorchamps fut également une route publique.

Les courses sur route connurent leur apogée après la Seconde Guerre Mondiale. Rouler sur un circuit routier n'était pas donné à tout le monde, on avait besoin d’une forte dose de courage et de sang-froid pour courir à une vitesse maximum de près de 200 km/h sur des circuits dangereux et sans infrastructure. Pas de bitume aux stands, pas de zone de dégagement ou d’échappatoire; à la place des pavés'avec de l’asphalte par ci par là, du gravier à chaque virage, des tracés au centre ville, frôlant les bordures et les maisons ou des villages avec des arbres, des poteaux, des clôtures en bord de route, etc... Aucun encadrement, aucune prise de conscience de la sécurité des pilotes n’étaient vraiment développés. Courir dans les années quarante et cinquante, c’était parier sur la vie, à chaque tour. Les accidents graves se multiplièrent et firent baisser la popularité des courses sur route à partir de la mi-cinquante. Plusieurs pilotes y ont perdu la vie. Depuis les années soixante, on court de plus en plus sur des circuits permanents, non seulement pour la sécurité des pilotes mais aussi pour celle des spectateurs.

Dans les années soixante-dix les courses sur route connaissaient une renaissance et à ce jour un nombre limité de circuits routiers sont encore utilisés, bien qu’ils ne soient pas comparables aux circuits de l’époque, où il y avait même encore parfois des courses sur des routes non pavées...

Les circuits routiers ont quelque chose de magique: ils offrent le spectacle et un véritable défi pour les pilotes. Avec l’environnement d’une ancienne ville, d’un village, d’une prairie ou d’un champ, ils offrent un agréable changement par rapport aux circuits permanents et artificiels d’aujourd’hui qui sont implantés dans un lieu désert.


De wegrace motorsport is sinds zijn ontstaan uitgegroeid tot de meest vooraanstaande motorsport met een zeer grote entertainmentwaarde en als het om wereldwijde publiciteit en aantrekkingskracht van de media gaat, spannen wegraces de kroon. Zelfs toen na de tweede wereldoorlog de motorcross een ongekende bloei kende bleef een Grote Prijs zuivere snelheid voor het grootst aantal toeschouwers zorgen. Het winnen van een belangrijke snelheidswedstrijd blijft nog altijd de beste reclame voor de motorfietsfabrikant en zorgt voor goede verkoopscijfers. “What you win on Sunday, you sell on Monday” was een beroemd statement van de ‘vader’ van de Britse motorfietsindustrie, James Lansdowne Norton. De snelheidswedstrijden kenden hun oorsprong op de openbare weg. Stratencircuits over het gehele Europese continent waren, naast de permanente ‘Grand Prix’-circuits, lange tijd het toneel waar deze populaire motorsport zich afspeelde. Op het vastenland wel te verstaan, want in Groot Brittannië was het verboden op de openbare weg te racen - aangezien de overheid er een paar honderd jaar geleden een wet had gestemd dat in Engeland nimmer een openbare weg zou mogen worden afgesloten - en konden daar, naast enkele in ongebruik geraakte vliegvelden, parken of privéterreinen, nergens anders races gehouden worden. Een uitzondering hierop was het stratencircuit op het eiland Man in de Ierse zee, een eiland dat zijn eigen parlement en wetgeving heeft. Met zijn zestig kilometerlange traject over de openbare weg is deze omloop het meest bekende maar tevens het beruchtste stratencircuit ter wereld.

Ook de omloop van Spa-Francorchamps was een lange tijd een openbare weg.

De straatraces kenden hun hoogdagen na de tweede wereldoorlog. Het racen op een straatcircuit was echter niet iedereen gegeven, er was een flinke dosis moed voor nodig om met topsnelheden van om en bij de 200km/u de ‘rauwe’ omlopen te trotseren. Over een slecht wegdek, doorkruist van tramrails, of geplaveide banen met hier en daar stukken asfalt, grint in de bochten, geen uitloopzones langsheen het traject, integendeel: langsheen stoepranden, bomen, doorheen smalle straten, rakelings langs de gevels enz.... Er was weinig omkadering en gebrekkige veiligheidsvoorzieningen; hier en daar een strobaal...

Motorkoersen in de járen veertig en vijftig was flirten met de dood, keer op keer, iedere ronde opnieuw.

De ongelukken, waarbij meerdere piloten het met hun leven moesten bekopen, vermeerderden zich en zorgden ervoor dat de straatraces halverwege de járen vijftig sterk in aantal en populariteit daalden. Vanaf de járen zestig sprak men meer en meer permanente circuits aan, dit niet alleen voor de veiligheid van de piloten maar ook voor die van de toeschouwers.

In de járen zeventig kenden de straatraces een korte heropbloei en ook op de dag van vandaag zijn er nog steeds een beperkt aantal stratencircuits in gebruik, weliswaar niet vergelijkbaar met de oorspronkelijke circuits van vroeger waar zelfs soms nog op onverharde paden werd geracet...

Stratencircuits stralen iets magisch uit: ze leveren spektakel op en zijn een echte uitdaging voor de piloten. Met een skyline van een oude stad, dorp, weide of akker zorgen ze voor een aangename afwisseling tegenover het saaie karakter van permanente en artificiële circuits die heden in ‘the middle of nowhere’ worden ingeplant.